Tijdens de zomermaanden, ik weet niet meer of het juli of augustus was, we kenden alleen maar 'bijna vakantie en bijna terug naar school', werd de toen nog rustige de De Burletlaan afgesloten vanaf de Maan zodat je de Ster niet meer kon bereiken.
De Maan en de Ster waren voedingswinkels/kruideniers.
De Ster lag op de hoek van de Sterrenlaan en de Maan op de hoek van de De Burletlaan.
Vermoedelijk had de eigenaar van de Maan, de heer Tack, zich laten inspireren door zijn collega de heer Bremers van een straat verder in plaats van zijn winkel 'De Burlet' te noemen.
Over de Maan had je het Bazarreke uitgebaat door mevrouw Baudry.
Mevrouw Baudry had een zoon die invalide was.
Hij had, zo werd gezegd, een accident gehad bij 'den troep'.
Al slaapwandelend zou hij door een raam zijn gevallen.
De zoon van mevrouw Baudry reed met een grote Amerikaanse wagen wat in die tijd toch wel opviel.
Het Bazarreke zat tot tegen het plafond gevuld met van alles en nog wat. Schoolgerief, boeken, beeldjes, sigaretten enz...
Ik kocht er mijn eerste Jommeke, 'Jacht op een voetbal', ik weet het nog goed.
Mevrouw Baudry was zeer oud.
Zo leek het mij als jonge knaap.
Misschien was ze maar 60 of zo wat ik toen al heel wat vond.
Zij en haar zoon waren onafscheidelijk en ik hoorde dat, toen mevrouw Baudry haar zoon kwam te overlijden, zij de dag erna ook stierf.
Ik weet niet of dit waar was want toen was ik al wat ouder en de Jommekes ontgroeid.
De straat werd dus afgesloten en de automobilisten die Mortsel wilden bereiken moesten de omleiding via de Vestinglaan nemen.
Laan was misschien nogal raar gekozen want er stonden geen bomen en de 'laan' was niet geasfalteerd maar bedekt met een soort van grind en geflankeerd door langs de ene kant de huisjes van de tuinwijk en langs de andere kant de betonnen platen van Fort V die de militaire wereld van de burgers scheidde. In de Parklaan stonden wel bomen, wilde kastanjebomen.
Ze lieten hun vruchten los tijdens een winderige dag waarna ze met veel lawaai op de schaarse auto's kletterden die in de straat geparkeerd stonden.
De Parklaan was zowat de Champs-Élysées van den Elsdonk.
De De Burletlaan werd afgesloten vanwege Elsdonk kermis.
Aan bakker Revelard kon je er terug op om dan via café Belgica langs de Fort V straat Mortsel te bereiken of liever 'den Oude God', een wijk van Mortsel.
Kermis was vooral een kinderfeest, draaimolens, schietkramen, eendjes vissen en natuurlijk smoutebollen.
Met een behendige actie liet de smoutebollenbakker de bolletjes deeg in het vet vallen.
We kochten er meestal 8, het waren altijd even getallen, 4, 6, 8,12 maar wij waren met 3 wat voor de nodige discussie zorgde voor wie de laatste bol kreeg.
In hetzelfde kraam werden ook rode appels op een stokje verkocht, ‘Pommes d'amour’. Ik was eens gaan opzoeken wat dit betekende en besloot hiermee nog maar een paar jaar te wachten. Je wist maar nooit wat zo een appel allemaal kon aanrichten, Sneeuwwitje indachtig.
De kermis was een terugkerende gebeurtenis en op een keer vernam ik dat de autoscooter dit jaar op het Kerkplein zou staan, pal voor onze deur.
Het was een hete dag en in de ochtendschemer kwamen de eerste vrachtwagens het plein opgereden.
Een paar potige kerels sprongen er uit nog voor ze tot stilstand waren gekomen. Een wat oudere heer, een kalende man met een staartje, begon korte instructies te geven.
Meer hadden zijn mannen niet nodig want als volleerde puzzelaars begonnen ze met het uitzetten van de basis.
Overal werden houten blokjes geplaatst en daarop kwam een ijzeren staketsel dat de ondergrond vormde voor de piste van de autoscooter.
Alle medewerkers hadden een soort van uniform aan, een afgewassen Wrangler jeans en een wit onderhemdje zonder mouwen, een ‘marcelleke’, met daaronder gespierde armen met hier en daar een tatoeage.
Tatoeages waren toen exclusief voorbehouden voor zeemannen en straatjesvolk en schijnbaar ook voor kermismensen.
Nu val je haast uit de toon als je niet de een of andere tekening op je lichaam hebt laten zetten.
Onder hen een bijzonder figuur die een beetje op Winnetoe leek of op Ottorongo, de zwijgzame indiaan uit de jeugdreeks 'Johan en de Alverman' die enkel 'Oef' zei wanneer zijn baas Don Cristobal hem wat beval.
Deze Ottorongo was spraakzamer dan zijn bekende tv-personage en had een Frans accent.
Hij heette eigenlijk Serge en kwam regelmatig om water vragen in onze winkel.
Hij had hiervoor steeds twee grote bidons bij die hij met gemak optilde wanneer ze gevuld waren.
Dit staaltje van ongeziene kracht wekte bij mij als kind de grootste bewondering op.
We waren een van de weinige huizen op het plein.
Aan de overkant had je de pastorie maar Serge verkoos onze schoenwinkel voor zijn dagelijkse watervoorziening in plaats van te gaan aanbellen bij meneer pastoor.
Misschien leidde hij wel een zondig leven?
Tijdens zijn dagelijkse bezoekjes aan onze winkel hoorde ik hem spannende anekdotes vertellen over zijn vele reizen die hij maakte met het kermisvolk.
Dit bracht mij als kind aan het dromen en ik wist toen al wat ik later zou worden. Foorkramer zijn leek mij zalig.
Om de twee weken woonde je op een andere plaats, je kon altijd gratis meerijden op de botsauto's en je mocht elke dag smoutebollen eten.
Zo stelde ik me dat voor als kind.
Eindelijk was de dag aangebroken.
De autoscooter stond startklaar.
Op het zeildoek naast de piste waren kleurrijke figuren geschilderd die leken op Elvis Presley en James Dean.
Uit de geweldig grote luidsprekers klonken de laatste hits van toen, af en toe onderbroken door de man met het staartje die met zijn typische stem het jonge volk probeerde aan te sporen om een ritje te wagen in een van zijn wagentjes.
De botsauto's hadden een grote antenne verbonden met een soort van 'kiekendraad' die aan het plafond van de scootertent hing.
Ik veronderstel dat daar stroom op stond, daar er regelmatig vonkjes te zien waren wanneer er een bruusk maneuver werd uitgevoerd door de een of ander jonge man die indruk wilde maken op zijn lief.
Ik zag dat ook bij de trams en die reden op elektriciteit, wist ik.
Voor een rit had je jetons nodig, die kon je kopen bij de man met het staartje die in een hokje naast de piste zowel de kassa als de muziek bediende.
Dan was het wachten tot het kort signaal van een sirene het einde van de rit aankondigde, waarna iedereen zich repte naar zijn vooraf uitgezochte wagentje. Er was slechts één oranje bij die ieder van ons verkoos boven de andere.
Het was steeds hopen dat deze zou stoppen in jouw buurt wanneer het eindsignaal klonk want de oranje ging sneller, zo ging het gerucht.
Je moest de jeton in een gleuf in het dashboard van de botsauto steken en met een schok kwam het wagentje dan in beweging.
Het grote stuur zorgde voor de rijrichting en het bleef doordraaien zodat je met wat behendigheid ook achteruit kon rijden.
Intussen sprong Ottorongo als een prima ballerina van het ene op het andere wagentje tot hij bij de achtergelaten scooters, die niet waren uitgekozen, kwam en ze met een professioneel maneuver naar de kant reed.
Hij had hiervoor een speciale sleutel, dat scheelde hem een volle zak met jetons.
Intussen schaarden meer en meer jongeren zich rond de kermisattractie.
Van einde en ver kwamen ze.
Er was steeds een groepje rebelse kerels met lederen vesten, ze reden op Vliegerkes.
Dat waren brommertjes van het merk Flandria type Sport of Record. Die gasten zaten meestal in café 'den Tiger' op de hoek van de Fort V straat en de Vredebaan.
Ze hadden veel lawaai bij en ik had er eigenlijk een beetje schrik van.
Zo een 'Vliegerke' associeerde ik altijd, ook later, met die mannen, vandaar dat mijn eerste brommer een Zündapp was, met vitessen aan het stuur.
Het was een van de leukste periodes van de zomervakantie en ik en mijn vrienden hingen heel de dag op en rond de botsauto's.
Na een goeie week liep de kermis ten einde, de foorkramers van de De Burletlaan waren al weg en ook de autoscooter sloot zijn denkbeeldige deuren.
De afbraak verliep net zo geroutineerd als de opbouw en Serge deed als laatste de koffer van zijn vrachtwagen toe. 'Adieu!' riep hij nog, zijn gespierde arm opstekend.
Ik denk dat hij 'tot ziens' of zoiets bedoelde, en weg waren ze.
Serge heb ik nooit meer teruggezien.
Het jaar daarna was hij er niet meer bij.
Tussen twee botsauto's terechtgekomen en verkeerd gevallen werd gezegd.
De botsauto's waren nadien nooit meer hetzelfde zonder de indiaan.
En ik, ik werd nooit foorkramer.
Veel te gevaarlijk!
Joris Van der Mueren