Een zondag in december, het was bitterkoud en er stonden bloempjes op de ruiten. De meeste of misschien wel alle huizen op ‘den ouden Elsdonk’ hadden in de jaren 60 enkel glas.
In de winter, wanneer de temperaturen erg onder nul daalden, kon je bij het ontwaken niet naar buiten kijken, omdat ijskristallen zorgden voor een wazige film op de ruiten die je het uitzicht belemmerden. Wazig is misschien niet het juiste woord, want van dichtbij zag je mooie figuren en met de nodige fantasie een prachtig boeket van ijsbloemen. Wanneer je er met je vingernagel over kraste kon je erin schrijven. Vandaag zie je die bloemen nog wel eens wanneer je in een vliegtuig op grote hoogte vliegt, maar vroeger zag je ze gewoon op den Elsdonk. We maakten met onze adem kijkgaatjes door de ijsbloemenpracht om te zien of er sneeuw lag of we likten er met onze tong aan zodat ze even vast zat aan het glas. Het Kerkplein lag onder een laag van sneeuw en het leek wel of het kerkske een witte bontjas aanhad. Een auto reed langzaam en met een krakend geluid voorbij, sporen achterlatend in het ongerept sneeuwtapijt.
De hemel zag er uit alsof er met een schildersrol grijze verf was overgeveegd. Er hing nog meer sneeuw in de lucht. De kerkklok luidde en de eerste kerkgangers arriveerden schoorvoetend, niets weerhield hen hun zondagsplicht te vervullen. Centrale verwarming was er in vele huizen nog niet en enkel de plaatsen waar je overdag leefde werden verwarmd. De slaapkamers dus niet en het kon er koud zijn, ijskoud. Wanneer we dan onder de lakens kropen veranderden onze voeten in ijsklompen. Zo leek het toch.
Mijn moeder had daar wat op gevonden.
Ze had nog van die zware metalen strijkijzers van ons bomma. Ons bomma zette vroeger die ijzers op de kachel zodat ze gloeiend heet werden en zo kon ze er nadien mee strijken, want elektrische strijkijzers bestonden nog niet in mijn bomma's tijd. Mijn moeder deed hetzelfde, ze zette de ijzers op de kachel en wanneer ze goed warm waren wikkelde ze ze in keukenhanddoeken waarna ze aan het voeteinde van het bed werden gelegd onder de lakens. Het was een zalig gevoel. Terwijl je rookwolkjes uitademde door de koude in de kamer werden je voeten lekker warm.
De woonkamer die boven de schoenwinkel lag werd verwarmd door een ‘continukachel’ die je dag en nacht kon laten branden. Het was een zwart geëmailleerd gevaarte met ronde boog bovenaan waarop juist nog een keteltje water kon worden op gezet of in ons geval oude strijkijzers. Onder in de kachel zat een zeef die vol kwam te zitten met kleine stukjes steenkool. Deze zeef moest er uitgehaald worden en sommige mensen gebruikten het gruis om het voetpad ijsvrij te houden. De kachel leek, met een beetje verbeelding, zowat op een Rock Ola jukebox uit de jaren 50, maar dan zonder muziek.
Jukeboxen zorgden in menig café voor de muzikale omlijsting. Je had een klavier met cijfers en letters en daarbij een hele lijst van bekende hits die je naar believen kon uitkiezen. Een nummertje van The Beatles? Dat was C8 en wanneer je die twee toetsen indrukte, zag je dat door een ingenieus systeem een rad met allemaal singeltjes begon rond te draaien en het gekozen 45 toeren plaatje eruit plukte. Even later hoorde je dan 'Let it be’ of ’Yesterday’ door de luidsprekers klinken.
De continu werd gestookt met antraciet, een soort steenkool die minder stoffig was en ook veel stabieler bleef branden. Die kachel was ook erg zuinig en je moest hem, maar enkele keren per week bijvullen. Regelmatig reed mijn vader met zijn Ami 6 naar de De Burletlaan waar een depot van kolenhandel Dockx was, uitgebaat door de familie Geukens. Ze hadden steeds een voorraadje antraciet staan en ik hielp mijn vader. Het waren zakjes van 10 kg en best zwaar, maar in mijn verbeelding was ik Superman en deze gedachte gaf me de kracht om de zakjes mee in de koffer van de Ami 6 te tillen. We namen nooit te veel mee, want het was vlak bij en mijn vader nam dan altijd uitgebreid tijd om een praatje te slaan met mr. Geukens.
Onze winkel werd verwarmd met een petroleumkachel die je moest bijvullen met een jerrycan, wat de nodige geur met zich mee bracht. Het was steeds warm in de omgeving van de kachel, maar eens uit de buurt had je het koud. Het magazijn achter de winkel waar wel duizenden schoendozen stonden, dacht ik, was dan ook berekoud.
Winters stonden ook garant voor sneeuw, veel sneeuw. De schoenwinkel draaide al heel de week op volle toeren want het leek wel dat na de eerste sneeuwvlok iedereen door hun schoen- of laarzenvoorraad zat. Vooral de groene caoutchouc botten waren erg in trek.
We haastten ons naar buiten en waagden ons in de verse sneeuw.
We hielden legendarische sneeuwbalgevechten en vele sneeuwmannen verschenen in het straatbeeld. In de namiddag, wanneer de winkel gesloten was, hing mijn vader een touw aan de 'bar choque’ van zijn Ami 6 en werd de slee aan het andere eind vastgemaakt. Wij, mijn zussen en ik, mochten dan op de slee zitten terwijl mijn vader met een slakkengangetje het Kerkplein rondreed. Veel verkeer was er niet en ik denk dat de politie dit oogluikend toeliet daar veel Edegemse vaders hun kinderen dit plezier gunden. “Wees maar voorzichtig” zei mijn moeder bezorgd, maar deze boodschap was niet aan mijn vader besteed daar hij een voorzichtig mens was.
’s Avonds aten we erwtensoep zo dik dat je er haast een lepel in kon zetten. Het lekkerste waren de gebakken broodkorstjes die onafscheidelijk waren van dit winters gerecht.
Moe en totaal uitgeput kropen we na een hele dag sneeuwpret 's avonds in ons door het warme strijkijzer voorverwarmd bed en toen we maandagmorgen wakker werden zagen we dat het witte tapijt was veranderd in een grijze brij.
Hier en daar stond er nog een scheefgezakte sneeuwpop en verschillende mensen waren met een sneeuwschop de voetpaden aan het schoonvegen. Het had die nacht flink gedooid en de sneeuw was verdwenen.
Gelukkig is de herinnering aan deze winterse zondag mij bijgebleven.